Ondernemingen die niet meer aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen, maar nog wel levensvatbaar zijn, krijgen met de op handen zijnde Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) makkelijker een tweede kans. Met deze wet kan een financiële herstructurering van de onderneming door middel van een akkoord niet langer worden tegengehouden door één partij. Banken zijn blij met de WHOA, aldus Johan Jol, jurist bij ABN AMRO. Maar Jol plaatst ook kanttekeningen bij de nieuwe wet.
Hoe is de huidige situatie als een onderneming in zwaar weer verkeert?
Jol: “Kan een levensvatbare onderneming zijn schulden niet meer betalen, of zie je dat aankomen, dan zou je eigenlijk tegen alle stakeholders – van crediteuren tot aandeelhouders – willen zeggen: we zien nog steeds leven in deze onderneming, maar daarvoor is wel een aanpassing nodig in de kapitaalstructuur. Voor zo’n overeenkomst is nu nog instemming nodig van alle partijen. Dat is natuurlijk lastig. Want in de praktijk is er altijd een partij - een individuele schuldeiser of een groep aandeelhouders bijvoorbeeld - die niet wil meewerken. Dan gaat de overeenkomst niet door en gaat een in principe levensvatbare onderneming toch failliet. Dit wetsvoorstel moet een einde maken aan dit soort gevallen.”
Wat gaat er veranderen door de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA)?
Jol: “In zo’n situatie – waar een partij niet wil meewerken en de andere partijen wel – kun je met die partijen een overeenkomst bereiken en die vervolgens ter akkoord voorleggen aan de rechter. Die toetst dan de overeenkomst aan een aantal vooraf bepaalde criteria. Voldoet de overeenkomst daaraan, dan zal de rechter het akkoord goedkeuren (‘homologeren’). Op grond van de beslissing van de rechter kan de financiële herstructurering worden afgedwongen (‘dwangakkoord’). Het gaat natuurlijk niet om overeind houden van niet-levensvatbare ondernemingen. Dat wil je ook economisch gezien niet. Het gaat om die situaties waarin een financieringsstructuur die níet past bij een levensvatbare onderneming, kan worden omgezet naar een structuur die wél past. Het uiteindelijke doel van de nieuwe wet is dat het makkelijker wordt om levensvatbare ondernemingen door middel van een herstructurering een tweede kans te geven.”
Waarom op dit moment dit voorstel?
Jol: “We vragen in Nederland al vanaf 2012 aandacht voor deze situatie en dringen bij de wetgever aan op verandering. Want vroeger was het eenvoudiger: bij dreigende faillissementen bereikte de banken en de onderneming meestal onderling overeenstemming, waarna de rest volgde. Inmiddels zijn de kapitaalstructuren van ondernemingen veel ingewikkelder dan vroeger. Denk aan financiers met zekerheden, bilaterale financieringen, financiers die een (structureel) achtergestelde positie hebben of financiering middels obligaties. Er is meer ‘versplintering’ van financieringen. Met als gevolg dat je bij dreigende faillissementen met veel meer partijen aan tafel moet, wat een overeenkomst sluiten niet makkelijker maakt. De Nederlandse wetgever heeft zijn tanden gezet in een wetsvoorstel om die complexiteit het hoofd te bieden en te voorzien in een regeling die een herstructurering buiten faillissement mogelijk maakt. Tegelijkertijd constateerde men ook in Europa dat een buitengerechtelijk akkoord de voorkeur verdient boven een formele insolventieprocedure. Nederland loopt dus in de pas met Europa. Sterker nog: we lopen met de WHOA een beetje voorop. Want binnen twee jaar moet Nederland Europese regelgeving op dit vlak hebben geïmplementeerd, terwijl we goede hoop hebben dat de WHOA eerder in werking treedt.”
Banken zijn in principe blij met de WHOA, maar ook kritisch, waar ligt dat aan?
Jol: “Eerste kritiekpunt is dat deze wet helaas geen oplossing geeft voor het feit dat je vaak bij een onderneming in zwaar weer, op enig moment iets moet doen aan de loonkosten. Dat kan bijvoorbeeld via aanpassing van de arbeidsvoorwaarden, of door ontslag van een deel van het personeel. In Nederland zijn beide oplossingen kostbaar, en die kosten kun je niet betrekken in het WHOA-akkoord. Het gevolg kan zijn dat een akkoord onhaalbaar is. Daar zijn wij kritisch over. Daarnaast is er nieuwe wetgeving in de maak, de Wet overgang van onderneming in faillissement. Die komt erop neer dat in principe bij een doorstart (de verkoop van een onderneming vanuit faillissement) al het personeel meegaat. Weliswaar kan op bedrijfseconomische gronden een deel van het personeel ontslagen worden. Maar alleen op basis van een ingewikkelde regeling. De door de wetgever voorgestelde regeling kent een aantal belangrijke nadelen. Dat betekent dat de doorstart van een onderneming ernstig bemoeilijkt wordt, en soms zelfs onmogelijk zal blijken. De banken – en ook veel andere partijen - hebben daarvoor aandacht gevraagd bij de wetgever. Een ander kritisch punt dat we bij de wetgever hebben aangegeven, is dat in een bepaalde situatie – namelijk dat de onderneming bij de bank nog een ongebruikt deel van de financiering kan opnemen – het zo lijkt te zijn dat de bank gedwongen kan worden om die financiering nog te geven (en er dus slechter vanaf kan komen dan andere crediteuren). We hopen dat het wetsvoorstel op dit punt nog aangepast wordt.”
Nederlandse Vereniging van Banken
Oktober 2019